ANALYSE – De dreigende korting op pensioenen hangt als een donkere wolk boven discussies tussen minister Wouter Koolmees van Sociale Zaken en besturen van pensioenfondsen. Daarbij spelen de belangen van verschillende generaties onderliggend een grote rol.

Voorzitter Corien Wortmann van pensioenfonds ABP voor ambtenaren en onderwijzers zei afgelopen vrijdag in De Telegraaf: “Ons pensioenvermogen is in tien jaar verdubbeld, maar de deelnemers hebben daar geen cent van gekregen.”

Wortmann vergat hier gemakshalve vermelden dat er aan de andere kant van de balans ook iets is gebeurd: de uitkeringsverplichtingen van veel pensioenfondsen zijn méér dan verdubbeld.

De zogenoemde dekkingsgraad van ABP bedroeg afgelopen maand iets minder dan 90 procent. Dat wil zeggen: tegenover elke euro aan uitkeringsverplichtingen stond minder dan 0,90 euro aan bezittingen.

Probleem bij deze discussie is dat die sterk wordt gekleurd door aannames over de toekomstige ontwikkeling van de inflatie en de rente. De rente is voor pensioenfondsen van groot belang, omdat ze deels obligatieleningen beleggen. Als vastrentende beleggingen langere tijd weinig tot niets opleveren door de lage rentes beïnvloedt dat de financiële kracht van pensioenfondsen.

Achter technische discussies over de zogenoemde 'rekenrente' die bepaalt hoe rijk of arm pensioenfondsen ogenschijnlijk zijn, gaat ook een generatiestrijd schuil.

Besturen van pensioenfondsen en vakbonden willen dat er, voorafgaand aan de invoering van een nieuw pensioensysteem in 2022, niet wordt gekort op de huidige pensioenuitkeringen én de opbouw van pensioenen. Maar daarmee beschermen ze vooral de huidige generatie gepensioneerden.

Voor (jongere) werknemers die nog pensioen opbouwen geldt namelijk dat ze in 2022 met een stelselwijziging te maken krijgen die hun toekomstige pensioenuitkering sowieso een stuk minder zeker maakt, ongeacht of er de komende twee jaar wel of niet wordt gekort op de pensioenen.

President Klaas Knot van financiële toezichthouder DNB heeft zich dan ook hard opgesteld tegen vakbonden en pensioenbestuurders. Nu niet ingrijpen beschermt de huidige generatie gepensioneerden, maar brengt volgens Knot het risico mee dat toekomstige generaties de dupe zijn als ze aankijken tegen pensioenpotten die veel slechter gevuld zijn.

Voor wie beter wil begrijpen wat je in de gaten moet houden bij de netelige pensioendiscussie nemen we hieronder 4 belangrijke punten door.


Over welk pensioen gaat het?

Het Nederlandse pensioenstelsel kent drie bouwstenen:

  1. Het staatspensioen dat je via de AOW-uitkering krijgt.
  2. Het pensioen dat je opbouwt bij een pensioenfonds van een werkgever.
  3. Een potje voor later dat je zelf via sparen of beleggen regelt.

Bij de discussie over kortingen gaat het om de zogenoemde tweede pijler, dus pensioenen bij werkgevers. Maar dan gaat het ook weer om een bepaald type pensioen.

Pensioenfondsen doen in veel gevallen een toezegging over de hoogte van de toekomstige uitkeringen (defined benefit). Een pensioenfonds kan er bijvoorbeeld naar streven om een uitkering te bieden die, samen met de AOW-uitkering, gelijk is aan 70 procent van het gemiddelde verdiende loon.

Werkgevers kunnen echter ook kiezen voor een vaste bijdrage die de werknemer vervolgens kan beleggen (defined contribution). De werknemer bouwt hiermee pensioenvermogen op dat bij pensionering in een uitkeringsproduct wordt gestopt.

In dit geval is de werkgever alleen gebonden aan de pensioenbijdrage, niet aan de hoogte van de uitkering. Vooraf is niet duidelijk hoog de uitkering wordt, want dat hangt af van de grootte van het opgebouwde vermogen bij pensionering. De werknemer draagt dan het beleggingsrisico in de opbouwperiode.

Bij pensioenregelingen waarbij het pensioenfonds/de werkgever wel een toezegging doet over de hoogte van de uitkering worden premies in een collectieve pot gestopt. De deelnemers hebben daarbij geen individuele claim op een stukje van de totale pensioenpot.

Pensioenfondsen die een toezegging doen over de hoogte van toekomstig uitkeringen zijn vanwege de collectieve opbouw gebonden aan strenger toezicht: ze beheren immers een collectieve pensioenpot die nu én in de toekomst groot genoeg moet zijn om de uitkeringsbelofte waar te maken. Hierdoor moeten deze pensioenfondsen ook maatregelen nemen als er een serieus risico is dat er in de toekomst te weinig geld is om aan alle uitkeringsverplichtingen te voldoen. Zoals een korting op de toegezegde uitkeringen.


Welke maatregel doet bij wie pijn?

Als het risico groot wordt dat pensioenfondsen niet aan hun toekomstige uitkeringsverplichtingen kunnen voldoen zijn er in principe drie opties.

De eerste is verhoging van ingelegde premies door werknemers die aangesloten zijn bij pensioenfondsen. Dit is de afgelopen jaren herhaaldelijk gebeurd en raakt dus alleen de werkende deelnemers van pensioenfondsen en niet deelnemers die een pensioenuitkering ontvangen.

Pensioenfondsen proberen de opbouw van pensioenen en de uitkeringen in principe ook mee te laten stijgen met de ontwikkeling van de lonen en/of de inflatie. Ofwel: het idee is dat pensioenen 'waardevast' blijven. Aan dit principe van koopkrachtbehoud, de genoemde indexatie van de pensioenfondsen, is de afgelopen tien jaar echter vaak getornd – een tweede manier om te bezuigingen. Dit raakt zowel gepensioneerden als deelnemers die nog werken: gepensioneerden zien de koopkracht van hun huidige pensioenuitkering afnemen en werkende deelnemers bouwen een pensioen op dat minder waardevast is, doordat de toezegging over de toekomstige uitkering geen rekening houdt met de inflatie.

Een korting op de pensioenen is de derde en meest harde maatregel. Voor gepensioneerden betekent dit dat ze simpelweg minder pensioen krijgen en voor deelnemers die nog werken dat de toekomstige uitkering lager wordt. Ook deze maatregel raakt dus verschillende generaties.


Hoe zit het met de rekenrente?

Stel dat je afspreekt om in 2050 duizend euro aan vriend te betalen. Welk bedrag moet je dan nu op een spaarrekening zetten om dat te halen?

Dat is in de kern de vraag die pensioenfondsen moeten beantwoorden. Wat is de waarde van alle toekomstige pensioenuitkeringen als je die terugrekent naar één bedrag vandaag? Ze doen daarbij aannames over de ontwikkeling van aandelenmarkten, rentes en de inflatie. En dat zorgt voor felle discussies.

Met behulp van wettelijk vastgestelde rekenrentes bepalen pensioenfondsen wat de actuele waarde is van hun bezittingen en verplichtingen. Hoe conservatiever je hierbij de ontwikkeling van bijvoorbeeld de rente inschat, des te meer moeite zullen pensioenfondsen hebben om met hun beleggingen voldoende te verdienen om aan alle uitkeringsverplichtingen te voldoen.

De huidige discussie over kortingen bij pensioenfondsen in 2020 vindt plaats op basis van de nu geldende regels voor de rekenrente.

Maar eerder dit jaar kwam een advies naar buiten over nieuwe regels voor de rekenrente die in 2021 moeten ingaan. Daarbij koos een commissie onder leiding van oud-minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem voor een behoorlijk strenge aanpak. Dat wil zeggen: de commissie gaat ervan uit dat de huidige extreem lage rentes gedurende een lange periode de norm zullen blijven.

Gevolg van de aanscherping van de regels voor de rekenrente is dat pensioenfondsen vanaf 2021 in nog grotere problemen kunnen komen als de nieuwe regels ertoe leiden dat de kloof tussen de bezittingen en de uitkeringsverplichtingen verder toeneemt.


Wat is de impact van het Pensioenakkoord?

Vakbonden en besturen van pensioenfondsen willen graag dat er de komende twee jaar helemaal geen kortingen op de pensioenen worden doorgevoerd. Dus ze willen zowel de huidige als de nieuwe regels voor de rekenrente negeren.

Intussen moet handen en voeten gegeven worden aan het in juni afgesloten voorlopige Pensioenakkoord. Dat moet in 2022 van kracht worden, maar is nog bijzonder vaag over de hervorming die pensioenfondsen te wachten staat.

Het Pensioenakkoord zegt hierover twee dingen:

"Pensioenfondsen mogen de pensioenuitkering aanpassen bij economische goede of juist slechtere tijden. In financieel goede tijden kan de pensioenuitkering omhoog. Het pensioenfonds kan de uitkering in economisch slechtere tijden korten bij tegenvallende rendementen (opbrengsten uit o.a. beleggingen)."

en

"Werkgevers en werknemers kunnen straks kiezen tussen twee soorten pensioenregelingen. In de persoonlijke pensioenregeling bouwen zij tijdens het werkende leven pensioen op in een persoonlijk vermogen. In de collectieve pensioenregeling bouwt de werknemer pensioen op in een gezamenlijk vermogen met extra deling van risico’s. De uitkeringen vinden bij beide regelingen plaats vanuit een collectief."

Op de eerste plaats stelt het pensioenakkoord dat er ook vanaf 2022 regels zullen blijven voor collectieve pensioenregelingen, waarbij pensioenkortingen een optie zijn. Uitstel van pensioenkortingen in 2020 en 2021 betekent dus geen afstel.

Hoe groot het risico wordt op pensioenkortingen is echter nog volstrekt onduidelijk. Dit heeft te maken met het tweede citaat hierboven. Het idee is om een soort hybride stelsel te maken, waarbij werknemers gebonden blijven aan collectieve pensioenfondsen, maar daarbinnen de mogelijkheid krijgen om eigen potjes op te bouwen.

Dat laatste betekent dat werknemers zelf beleggingsrisico zouden gaan dragen en dus geen of een veel minder harde toezegging krijgen over de hoogte van de pensioenuitkering. In dat geval zijn maatregelen zoals korten op de uitkering per definitie niet meer aan de orde.

Hamvraag is dus hoe dit de komende jaren wordt uitgewerkt. Als individuele potjes binnen collectieve regelingen de norm worden, wordt de discussie over pensioenkortingen voor de jongere generaties die zijn aangesloten bij pensioenfondsen over een paar jaar irrelevant.

De discussie over mogelijke korting op de pensioenen en de uitwerking van het Pensioenakkoord zijn dus nauw met elkaar verbonden. Het primaire belang van de huidige gepensioneerden is dat er nu niet wordt gekort, terwijl voor jongere werknemers uiteindelijk veel belangrijker is hoe hun pensioenregeling vanaf 2022 uitpakt.


Lees meer over pensioenen: