De man die David Bowie groot maakte in de jaren zeventig, zoog hem tegelijkertijd financieel leeg. Artiestenmanager Tony DeFries was zo mogelijk nog extravaganter dan zijn beroemde cliënt zelf.

Hij had nog nooit van David Bowie gehoord. Maar het optreden in Californië dat hij in goede banen moet leiden is direct uitverkocht.

Het is de ochtend van 20 oktober 1972 als concertpromotor Jim Rismiller besluit om de soundcheck bij te wonen van de excentrieke Britse zanger. Benieuwd als hij is naar de voor hem onbekende artiest die op megatournee is door de Verenigde Staten.

Rismiller loopt naar Bowie toe om kennis te maken. Maar voordat hij de zanger kan begroeten, springen twee mannen in karatepakken voor zijn neus. “Kom niet bij hem in de buurt, schud geen handen met hem. David Bowie houdt er niet van om aangeraakt te worden”, bijten ze hem toe.

Het zijn Stuey George en Tony Frost, samen met Anton Jones de vaste bodyguards van Bowie tijdens de Ziggy Stardust Tour begin jaren zeventig. De drie flankeren de rocker bij zijn concerten, houden overenthousiaste fans bij hem vandaan een nemen rolletjes van fotografen zonder accreditatie onverbiddelijk in beslag.

Uitgekiende pr-strategie

Persoonlijke beveiligers in karatepakken, het past bij het imago dat de zondag overleden zanger David Bowie zichzelf aanmeet tijdens zijn eerste tour in de VS: dat van absolute superster. Terwijl hij in werkelijkheid nog een grote onbekende is in het land van ongekende mogelijkheden. Het zou nog drie jaar duren voordat Bowie zijn eerste nummer 1-hit scoort in Amerika met de single Fame.

Meesterbrein achter deze pr-strategie is Tony DeFries, de manager van Bowie. Zijn mantra: als je een ster wilt worden moet je je als ster gedragen. DeFries huurt mannetjes in die altijd de deur openhouden voor Bowie. Want een beroemdheid raakt nooit zelf een klink aan. Bowie verblijft in de duurste hotels en arriveert altijd in een limousine, fotograferen is gebonden aan strenge regels en de rockster is spaarzaam beschikbaar voor interviews met de pers.

De eerste concertreeks in de VS kost een godsvermogen. Maar de aanpak van DeFries is succesvol. David Bowie groeit uit tot het stijlicoon van de jaren zeventig, met zijn androgyne podiumpersoonlijkheid en alter ego's als Ziggy Stardust, Aladdin Sane en de Thin White Duke. Niet slecht voor een jongen uit de gekleurde Londense wijk Brixton, zoon van een serveerster en een medewerker van een goed doel.

Maar wat Bowie in 1972 nog niet weet, is dat zijn manager hem financieel leegzuigt. De kosten voor de Amerikaanse tour worden betaald van Bowie's royalty-inkomsten. DeFries, die de helft van alle royalty's ontvangt, blijft buiten schot.

Nieuwe manager met bluf

In april 1970 verbreekt Bowie de banden met zijn manager Kenneth Pitt, nog geen jaar nadat Space Oddity de hoogste plaats in de Britse hitparade heeft bereikt. De traditionele Pitt had de jonge Bowie vier jaar eerder ontdekt in een Londense muziekclub. Maar Bowie zet zich steeds meer af tegen het keurslijf waarin Pitt hem wil gieten: dat van allround entertainer. Boze tongen beweren dat Bowie's toenmalige vrouw Angie de breuk heeft geforceerd.

Bowie vlucht in de armen van Tony DeFries, een sigaarrokende jurist uit Londen met een indrukwekkend voorkomen, vlotte babbel en verreikende ambities. DeFries wil van Bowie een absolute ster maken en spiegelt zich aan Colonel Parker, de geboren Nederlander en circuspromotor die Elvis naar de top hielp. Het toeval wil dat Bowie op dezelfde dag als The King is geboren.

Colonel Parker bediende zich van bluf en bravoure. Daar ontbreekt het DeFries eveneens niet aan. Hij loopt brutaal het kantoor binnen van Elvis' platenmaatschappij RCA en gaat de confrontatie aan. "Jullie hebben niks gehad sinds de jaren vijftig, maar jullie kunnen de jaren zeventig domineren. Want David Bowie gaat het decennium veranderen zoals de Beatles met de jaren zestig deden", zegt hij tegen de platenbonzen.

Het plan werkt. David Bowie tekent bij RCA.

Wurgcontract met MainMan

DeFries weet nog een belangrijke handtekening te verwerven: die van Bowie zelf. In 1972 tekent de zanger een contract bij MainMan, het managementbureau annex productiehuis van DeFries. Met Bowie als boegbeeld wil DeFries de wereld veroveren met een keur aan artiesten, films en theatervoorstellingen.

Dat blijkt een kardinale fout voor Bowie. Zoals wel meer artiesten in die tijd leest hij niet de kleine lettertjes. Jarenlang denkt hij dat hij voor vijftig procent eigenaar is van MainMan. In werkelijkheid heeft hij recht op vijftig procent van de winst, na aftrek van de kosten.

En die kosten zijn enorm. DeFries laat het graag breed hangen: hij heeft meerdere appartementen in Manhattan en loopt rond in dure fluwelen pakken. Ook geeft hij grote bedragen uit aan promotiestunts. Zo laat hij een vliegtuig vol Amerikaanse journalisten eersteklas naar Londen vliegen om Bowie te zien optreden in het Dorchester Hotel. Uiteraard met extravagante afterparty in de suite van Bowie.

De carrière van Bowie explodeert, maar het levert de zanger weinig op. Met de inkomsten die Bowie genereert met zijn muziek, financiert DeFries kansloze carrières van andere artiesten in de stal van MainMan. Bowie heeft ondertussen geen rooie cent. Hij moet geld lenen van DeFries om boodschappen te kunnen doen. Meer en meer dringt het tot Bowie door dat MainMan niet om hem draait, maar om DeFries. Zijn manager werkt niet voor hem, de superster is in feite in dienst van het bedrijf van zijn manager.

Bowie-obligaties

De druppel voor Bowie is het toneelstuk Fame, dat geproduceerd is door MainMan. Het stuk dat losjes gebaseerd is op het leven van Marilyn Monroe verdwijnt al na een dag van de planken. Totale productiekosten: 250.000 dollar.

Bowie wil koste wat kost onder het contract met MainMan uit. Dat lukt na lang onderhandelen in april 1975, maar de rocker moet daarvoor een hoge prijs betalen. DeFries bedingt dat hij vijftig procent van alle royalty's ontvangt op zes albums uit Bowie's gloriejaren: van Hunky Dory tot David Live. Ook krijgt hij 16 procent van alle bruto inkomsten tot september 1982.

Pas in 1997 koopt Bowie de rechten op zijn muziek terug van zijn voormalig manager, als hij 55 miljoen dollar ophaalt met zijn zogenoemde 'Bowie bonds'. Dat zijn speciale obligaties waarmee kopers konden investeren in de toekomstige verdiensten van de zanger. Andere artiesten volgen later Bowie's voorbeeld en geven eigen obligaties uit.

Vermogen van honderden miljoenen

DeFries lanceerde naar eigen zeggen nog andere solocarrières: die van Iggy Pop, Lou Reed, Mick Ronson en Luther Vandross. Maar het succes van Bowie is zijn claim to fame. Hoewel hij de Britse glamrocker financieel uitkleedde, maakte hij tegelijkertijd een wereldster van Bowie in de jaren zeventig.

DeFries “was niet de demonische figuur die men van hem maakt”, zegt Hugh Attwooll, voormalig hoofd van MainMan Engeland in de biografie Starman: David Bowie. “Hij is een man zonder zorgen. Hij wist dat hij het systeem kon verslaan en hij deed het. Het enige dat hij tegen David zei was dat hij van hem een ster zou maken. Hij zei er niet bij: ‘Ik ga een hoop geld van jou gebruiken om dat voor elkaar te krijgen’.”

Helemaal bekaaid is Bowie er uiteindelijk niet vanaf gekomen. De extreem succesvolle wereldtournees die hij tussen 1974 en 2004 maakte, de productie van meer dan 700 nummers en 140 miljoen verkochte platen maakten van Bowie uiteindelijk een welvarend man. Recente schattingen van zijn vermogen liggen tussen de 180 en 800 miljoen euro.

David Bowie belandt vrijwel zeker in het rijtje popartiesten die ook na hun dood enorme inkomsten genereren: samen in de rockhemel met Michael Jackson, Elvis Presley en John Lennon.