Een van de meest opvallende zaken van de Formule 1 is dat het eigenlijk helemaal niet draait om hoe hard een racewagen kan.

Ofwel: topspeed.

Natuurlijk is het indrukwekkend dat Valtteri Bottas vorig jaar op het rechte stuk van Bakoe de 370 kilometer per uur ruim passeerde, maar het feit dat een auto met 300 kilometer per uur een bocht om kan gaan is misschien nog wel veel spannender.

Toen ik afgelopen race een bezoek bracht aan het circuit van Barcelona-Catalunya wist het team van Mercedes te vertellen dat Valtteri Bottas en regerend wereldkampioen Lewis Hamilton bijna 290 kilometer per uur reden in bocht 9.

G-krachten

In die specifieke bocht komt er ongeveer 4,2 g-kracht op de nek van de coureur te staan. Op dat moment weegt je hoofd bijna vier keer zoveel als normaal. En die druk verandert heel snel.

Na bocht 9 komt namelijk het rempunt van bocht 10. Coureurs moeten vol op de rem trappen en krijgen op dat moment 5,2 g-krachten te verduren. Ofwel: vijf keer hun eigen lichaamsgewicht. Een kracht waarbij een ongetraind persoon bewusteloos zou raken.

Een coureur wordt letterlijk zijn stoelriem in gesmeten. Voordat hij de remzone ingaat moet hij dus inademen, want eenmaal in de bocht worden zijn longen in zijn ribbenkast gedrukt.

Vervolgens komt weer de acceleratie naar 300 kilometer per uur. De sensatie die je op dat moment voelt in je lichaam is te vergelijken met een achtbaan, maar dan nog vele malen heftiger.

Aerodynamica

Als je kijkt naar de aerodynamica: een F1-auto produceert zijn eigen gewicht in downforce bij 175 kilometer per uur. Niet eens zo heel snel, als je kijkt naar de gemiddelde snelheden in de Formule 1.

Bij 175 kilometer per uur rijd je theoretisch gezien hard genoeg om ondersteboven over een plafond te kunnen rijden. Vol gas voelen de coureurs dus twee keer de hoeveelheid neerwaartse kracht.

LEES OOK: Dit verdient Max Verstappen, onze 20-jarige F1-held die tot nu toe drie races won