De Tweede Kamer heeft zoals verwacht met een brede meerderheid gestemd voor een nieuwe pensioenwet. Op de laatste vergaderdag voor de winterstop stemden de coalitiepartijen voor, PvdA en GroenLinks besloten de wet het “voordeel van de twijfel” te geven, en ook SGP en Volt steunden het voorstel.

Daarmee is de wet die het nieuwe pensioenstelsel mogelijk maakt, een stap dichterbij. De wetsbehandeling in aanloop naar de stemming was ongebruikelijk. De Kamer sprak tientallen uren over de technisch zeer ingewikkelde wet. Dinsdag stemde de Kamer in met een aantal belangrijke aanpassingsvoorstellen. Kamerleden stemden donderdag dus hoofdelijk over een vertimmerde wet.

Pensioenminister Carola Schouten zegt in een verklaring “erg blij” te zijn dat de wet door de Kamer is. “Dit is de meest uitgebreide wetsbehandeling geweest die ik heb meegemaakt. En dat is goed, want de wet is door al die debatten beter geworden.”

Het voorstel legt de basis voor een van de grootste sociale verbouwingen in de afgelopen tijd. Het pensioenvermogen (tussen de 1400 en 1500 miljard) gaat van een collectieve pot naar grotendeels individuele potjes. De overstap naar deze nieuwe manier van pensioen opbouwen kost mogelijk tientallen miljarden, en hoe het nieuwe stelsel precies uitpakt voor specifieke fondsen is nog niet helemaal duidelijk.

Werknemer bouwt individueel pensioen op via werkgever

Het nieuwe pensioenstelsel betekent dat werknemers via pensioenfondsen van hun werkgever een persoonlijk geoormerkt vermogen opbouwen. De hoogte van dat vermogen bij pensionering bepaalt de uiteindelijke hoogte van de pensioenuitkering. Het beleggingsrisico ligt in de opbouwfase bij de werknemer.

In het huidige systeem doen veel pensioenfondsen een toezegging over de hoogte van de pensioenuitkering gebaseerd op het gemiddeld verdiende loon. Dat is in het nieuwe pensioenstelsel niet meer het geval. De werkgever levert alleen een vaste premiebijdrage voor de pensioenopbouw van werknemers.

Het huidige systeem klinkt op papier aantrekkelijker voor werknemers, omdat ze een toezegging krijgen over de hoogte van het pensioen. Maar in de praktijk moeten pensioenfondsen hierdoor rekening houden met de financiële buffers: er moet genoeg vermogen zijn om aan alle toekomstige uitkeringsverplichtingen te kunnen voldoen.

De regels zijn zo opgesteld dat als de zogenoemde dekkingsgraad tekortschiet, pensioenfondsen hogere premies moeten vragen, de pensioenopbouw niet mee mogen laten stijgen met de inflatie of moeten korten op de pensioenuitkeringen.

In de afgelopen twaalf jaar is bijvoorbeeld de indexatie van pensioenen sterk achtergebleven, waardoor de koopkracht van pensioenuitkeringen en de pensioenopbouw sterk is achtergebleven bij de inflatie.

Deze problematiek speelt niet meer in het nieuwe systeem, omdat pensioenfondsen geen rekening meer hoeven te houden met dekkingsgraden die voor de collectieve pensioenpot gelden. Het beleggingsrisico verschuift immers naar individuele pensioenpotjes.

Invoering nieuw pensioenstelsel in 2027

Het nieuwe stelsel wordt aangeprezen als flexibeler en beter passend bij de huidige arbeidsmarkt. Hoewel er grotere risico's aan verbonden zitten, leidt het nieuwe stelsel volgens De Nederlandsche Bank in veel scenario's sneller tot een hoger pensioen.

Steun van partijen buiten de coalitie is belangrijk, omdat Schouten de wet nu moet verdedigen in de Eerste Kamer. Daar hebben de coalitiepartijen geen meerderheid. Het kabinet hoopt de wet snel te kunnen behandelen in de senaat, omdat deze na de Eerste Kamerverkiezingen in mei van samenstelling zal veranderen. De vrees is dat de (midden-)partijen die de nieuwe wet steunen, zetels verliezen.

Invoering van de wet is al meerdere keren aangepast, maar is nu voorzien voor 1 juli 2023. Pensioenfondsen hebben dan tot 1 januari 2027 om over te stappen naar het nieuwe stelsel.

LEES OOK: AOW in 2023: dit blijft er netto over van bruto stijging van duidelijk minder dan 10%