ANALYSE – Voor de laatste keer licht de Italiaan Mario Draghi donderdagmiddag het rentebesluit van de Europese Centrale Bank toe. In november draagt de ECB-president, die de eurozone door een zware crisis loodste, het stokje over aan opvolger Christine Lagarde.

De erfenis die Draghi achterlaat is gemengd: de eurozone bleef overeind tijdens de kredietcrisis, maar de kloof tussen banken in Noord- en Zuid-Europa is nog altijd levensgroot.

De inmiddels 72-jarige Italiaan met bijnamen als Super Mario en graaf Draghila zwaait aan het einde van de maand af. Hij zal de geschiedenisboeken ingaan als de centralebankpresident die nooit de rente verhoogde.

Na zijn aantreden acht jaar geleden verraste Draghi in 2012 op het hoogtepunt van de Europese schuldencrisis met de woorden “whatever it takes”. Oftewel, hij zou zo veel als nodig doen om de euro te redden. Daarmee brak hij met het monetaire beleid van voorganger Jean-Claude Trichet en stortte hij de eurozone in een periode van renteverlagingen en andere stimuleringsmaatregelen.

Euro gered, eurozone gespleten

Mede dankzij Draghi’s ingrijpen lukte het om de in problemen verkerende Zuid-Europese eurolanden binnenboord te houden. Maar met het economisch herstel in de jaren daarop begon ook de onvrede over het ECB-beleid toe te nemen.

Nadat Draghi er afgelopen maand opnieuw voor koos om de geldkraan van de ECB open te zetten, kwam er openlijk kritiek van president Klaas Knot van De Nederlandsche Bank (DNB). Knot betwijfelt of een nog verdere verlaging van rentestanden de Europese economie helpt en de inflatie in de eurozone een zetje kan geven.

Onderliggend speelt mee dat er grote verschillen zijn tussen het bankwezen en de economieën van noordelijke en zuidelijke lidstaten. Dit maakt het lastig voor de ECB om een beleid te voeren dat op brede steun kan rekenen.

Zo is bijvoorbeeld de inflatie in Nederland relatief hoog en leidt het goedkoopgeldbeleid van de ECB ertoe dat spaarrentes extreem laag zijn en spaarders de koopkracht van hun spaargeld zien verdampen.

Econoom Eric Dor van de IESEG School of Management in Lille maakte deze maand een overzicht dat de gespletenheid van het bankensysteem en de economie van de eurozone illustreert. We lichten 5 grafieken uit:


De tweedeling tussen Europese banken is niet weg na de kredietcrisis

De kredietcrisis van 2008 deed het financiële systeem in de wereld op zijn grondvesten schudden. Banken moesten gered worden door overheden en deden er jaren over om te herstellen. Inmiddels is het zo dat banken in Noord-Europese landen zoals Luxemburg, Duitsland, Finland en Nederland er relatief goed voorstaan.

Maar in Zuid-Europa kampen banken nog altijd met grote aantallen dubieuze leningen waarvan het onzeker is of ze volledig worden terugbetaald. Dit is te zien in bovenstaande grafiek, waar de brakke leningen zijn weergegeven als percentage van de kredietportefeuille van banken per land.


Stootkussen: de financiële buffer van banken is kleiner in Zuid-Europa

In bovenstaande grafiek is weergegeven hoe groot de vermogensbuffers van banken zijn, afgezet tegen het naar risico gewogen balanstotaal. Dit is een maatstaf voor het incasseringsvermogen van banken in lastige tijden. Te zien is dat de vermogensbuffers van banken in landen als Luxemburg en Finland sterker zijn dan in Spanje, Italië, Griekenland en Portugal.

Banken in Nederland en Duitsland behoren hier overigens tot de middenmoot. We beschikken dus niet over de beste gekapitaliseerde banken van Europa.


Economie: grote verschillen in werkloosheid onder jongeren.

De economie van eurolanden toont net zulke grote verschillende als je bij banken aantreft. Schrijnende tegenstellingen zijn er bijvoorbeeld in de jeugdwerkloosheid. Die ligt voor jongeren tot 25 jaar in Spanje en Griekenland nog altijd boven de 30 procent, terwijl dat in Nederland en Duitsland minder dan 7 procent is.


En de inflatie loopt sterk uiteen.

De belangrijkste doelstelling van de ECB is het streven naar een inflatieniveau voor de eurozone dat gemiddeld rond de 2 procent ligt. Sinds begin dit jaar is de trend voor de eurozone als geheel dalend, waarbij de inflatie in september zakte naar 0,8 procent. Dit is een belangrijke reden voor de ECB om lenen nóg goedkoper te maken: de hoop is dat goedkoop krediet bedrijven en consumenten stimuleert om meer te investeren en uit te geven, zodat de vraag toeneemt en prijzen stijgen.

Maar bovenstaande grafiek, die de gemiddelde inflatie over de afgelopen twaalf maanden weergeeft, toont dat er tussen eurolanden grote verschillen zijn. De lage inflatie is vooral een Zuid-Europees probleem. In Letland, Estland en Nederland is de inflatie juist aan de hoge kant.

Dit laatste betekent dat het ECB-beleid ook in Nederland zorgt voor lage rentes, maar dat dit bijvoorbeeld voor spaarders en pensioenfondsen verkeerd uitpakt. Spaarders zien de waarde van hun vermogen door de inflatie verdampen, omdat de rentevergoeding te laag is. En pensioenfondsen kunnen door de lage rentes onvoldoende rendement maken op hun beleggingen, waardoor het lastig wordt om op termijn aan de uitkeringsverplichtingen te voldoen.


Noord-Europese banken hebben te veel cash, Zuid-Europese banken te weinig

De verschillen in de economische behoeften van eurolanden zijn ook terug te zien in het gedrag van banken. De ECB rekent voor banken een negatieve rente als ze geld stallen bij de centrale bank. Hiermee wil de centrale bank een impuls geven aan commerciële banken om geld 'te laten rollen'. Tegelijk kunnen banken ook voor langere tijd zeer goedkoop lenen bij de ECB.

In bovenstaande grafiek is te zien hoe banken hier gebruik van maken. De blauwe balken tonen dat Duitse en Franse banken, ondanks de negatieve rente, volop geld laten staan op rekeningen bij de centrale bank. Ze hebben dus een overschot aan liquide middelen waar ze zich geen raad mee weten. Omgekeerd hebben banken in Spanje en Italië juist relatief weinig overtollig kasgeld.

De gele balken gaan over goedkope leningen die banken zelf bij de ECB afsluiten. Hier is het omgekeerde zichtbaar. Duitse en Franse banken maken daar relatief weinig gebruik van, vergeleken met banken in Spanje en Italië. Hieruit kun je dus concluderen dat de behoefte aan goedkoop geld bij Zuid-Europese banken veel groter is dan elders in Europa. Zij kampen immers met zwakkere financiële buffers en veel brakke leningen.

Hoewel je in een monetaire unie altijd te maken hebt met regionale verschillen, zit de eurozone met het probleem dat er geen duidelijk politiek beleid is dat de economische verschillen tussen eurolanden kan verkleinen. Dit is extra pijnlijk, omdat de centrale bank niet de mogelijkheid heeft om maatwerk te bieden voor landen en banken in verschillende eurolanden.


Lees meer over de lage rente: