De vermogensheffing in box 3 voor spaargeld en beleggingen is al jaren onderwerp van heftige discussie. Dit heeft vooral te maken met het zogenoemde fictieve rendement, ofwel de aanname die de Belastingdienst doet over behaalde rendementen op spaargeld, aandelen, obligaties, vastgoed, cryptovaluta, enzovoorts.

Vanaf 2026 moet er een eind komen aan deze discussie, want dan wil de overheid een heffing invoeren voor box 3 die gebaseerd is op daadwerkelijke behaalde rendementen. Maar voor de jaren van 2023 tot en met 2025 geldt nog een overgangsregime.

In dit overgangsregime zijn er twee categorieën: spaargeld en ‘overige bezittingen’. Die tweede categorie is de verzamelbak van allerlei vormen van bezit, zoals aandelen, obligaties, een vakantiehuis, een tweede woning die wordt verhuurd, cryptovaluta en andere beleggingen.

Bij het bepalen van het fictieve rendement in box 3 is voor sparen een redelijke oplossing gevonden. Het veronderstelde rendement op spaargeld wordt eerst geschat en vervolgens achteraf definitief vastgesteld.

Zo wordt voor het belastingjaar 2023 gewerkt met een voorlopig verondersteld rendement van 0,36 procent. Maar dit wordt volgend jaar definitief bepaald op basis van de gemiddelde rente op kortlopende spaartegoeden.

Dezelfde methodiek wordt gebruikt bij de veronderstelde rente op schulden in box 3. In de voorlopige berekening gaat de fiscus uit van een rente van 2,57 procent op schulden in 2023, maar dat wordt na afloop van dit jaar gebaseerd op de gemiddelde hypotheekrente in 2023.

Beleggingen in box 3: fictief rendement staat ver af van werkelijkheid

Voor de categorie 'overige bezittingen' wordt het veronderstelde rendement berekend door verder terug te kijken in het verleden. Voor 2023 gaat het om een langjarig, gewogen gemiddeld rendement in de periode tot eind 2021: dus de meetperiode houdt twee jaar voor het desbetreffende belastingjaar op.

Voor 2024 betekent dit dat het langjarig gemiddeld rendement waarop het fiscale rendement wordt gebaseerd loopt tot eind 2022.

Dit gemiddelde langjarige rendement levert één percentage op voor alle overige bezittingen. Voor 2023 gaat het om een fictief rendement van 6,17 procent. Dit percentage is gebaseerd op historische rendementen, waarbij vastgoed voor 53 procent meeweegt. Aandelen hebben een weging van 33 procent en obligaties 14 procent. Dit staat dus los van de feitelijke vermogensmix van je beleggingen in box 3.

Ook voor 2024 valt nu al te berekenen wat het veronderstelde rendement is waarmee de fiscus gaat werken voor de 'overige bezittingen'. Dit is namelijk gebaseerd op langjarige reeksen die lopen tot eind 2022. Vermogensplanner René Bruel van ABN AMRO MeesPierson heeft dit bekeken en komt uit op 6,04 procent als fictief rendement voor het belastingjaar 2024.

Wie dus met beleggingen in box 3 dit jaar en in 2024 uitkomt op een rendement dat lager is dan 6 procent, wordt relatief zwaar belast.

Bruel wijst erop dat dit potentieel weer kan leiden tot conflicten tussen belastingbetalers en de overheid. "Tot nu toe waren het vooral de spaarders die hun gelijk gingen halen bij de belastingrechter. Nu zullen ongetwijfeld ook beleggers die lagere rendementen behalen dan volgens het systeem wordt verondersteld de weg naar de belastingrechter weten te vinden."

LEES OOK: 5 fiscale tips voor 2023: let op met schuiven tussen sparen en beleggen – en spreid jubelton uit over twee jaar