In het kader van de jaarlijkse ‘Verantwoordingsdag’ heeft de Rekenkamer de prestatie van de Rijksoverheid over het afgelopen jaar onder de loep genomen. Men stelt vraagtekens bij zowel de betrouwbaarheid als het effect van het energielabel voor woningen.

Deze week werd in de Tweede Kamer het rapport van de Algemene Rekenkamer bij de jaarverslagen over 2015 van de ministeries aangeboden. Arno Visser, president van de Rekenkamer, uitte in zijn toespraak stevige kritiek. Behalve de ‘hardnekkige problemen’ bij de Belastingdienst, Defensie en Justitie wist Visser ook het pijnpunt van het falende energielabel te signaleren.

“Ons onderzoek wijst erop, dat u als Kamer onvoldoende weet wat de resultaten zijn van de inzet van het publieke geld dat u beschikbaar heeft gesteld. Niet zelden komt dit omdat de minister het zelf ook niet weet”, zegt Visser.

Hij noemt vijf onderwerpen waarop de Rekenkamer aanvullend onderzoek heeft gedaan, ter illustratie van het gebrek van de overheid om grip op het resultaat te krijgen. Eén van die aanvullende onderzoeken betreft het energielabel.

Energielabel niet betrouwbaar

In de conclusie staat te lezen dat “de betrouwbaarheid van het energielabel onvoldoende is gewaarborgd”. De Rekenkamer komt tot deze conclusie omdat de controle op afstand – door de energielabeldeskundige via internet – van de door de woningeigenaar verstrekte gegevens niet altijd goed gaat. Onderzoek dat minister Stef Blok zelf liet uitvoeren, gaf als resultaat dat in 14 procent van definitief gemaakte labels, de labelklasse niet overeenkwam met de werkelijke energieprestatie, zoals beoordeeld op locatie.

De Rekenkamer spreekt van "ondeugdelijk bewijsmateriaal" en mogelijke afhankelijkheid van de oprechtheid van de woningeigenaar. De praktijk leert dat eerder onwetendheid of gebrek aan de beschikbaarheid van bewijsmateriaal tot afwijkingen zal leiden, dan dat de woningeigenaar moedwillig het triple-HR-glas bij de buren fotografeert.

Feit blijft: het systeem is boterzacht. De Rekenkamer onderschrijft dit suggestief door de in de markt gebruikelijke term ‘doe-het-zelf-energielabel’ over te nemen.

Gebrek aan controle

De Rekenkamer stelt ook dat het toezicht op de controle door de energielabeldeskundige ontbreekt, waardoor het label aan betrouwbaarheid inboet. Het rapport beschrijft helder de methodiek waarop het definitieve energielabel tot stand komt.

In de waardering van ingeleverd bewijsmateriaal gaat het mis. Deskundigen keuren foto’s goed die niet de aangebrachte verbeteringen tonen (zoals isolatiemateriaal), maar alleen het eindresultaat. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) moet de uitvoering van de werkzaamheden door de energielabeldeskundige gaan controleren, maar daar ontbreekt het nog aan, stelt het rapport.

Navraag bij ILT leert dat men "op korte temijn start met dit toezicht". Maar dit toezicht gaat niet verder dan het beoordelen of de energielabeldeskundige aangeleverd bewijsmateriaal op de juist wijze toetst, volgens de criteria zoals vastgelegd in de Regeling Energieprestatie Gebouwen (REG). Maar als bewijsmateriaal – oncontroleerbaar – onjuist is en tot een verkeerd energielabel leidt, kan ILT niets doen. "Het is primair de verantwoordelijkheid van de woningeigenaar om de juiste informatie aan te leveren", schrijft ILT in een reactie aan EnergieOverheid.nl. Het gaat dus niet om gebrekkige controle, er ís geen controle.

Systematisch fout

Tot 1 januari 2015 was sprake van het energielabel oude stijl, dat wil zeggen een label dat bepaald werd door een (gecertificeerd) energie prestatie adviseur voor woningen (EPA-W). Na inventarisatie van de woning en een toetsing op 150 punten werd een energielabel afgegeven.

Die beoordeling vindt nu plaats op slechts 10 punten, met de gewraakte ‘controle op afstand’. De overstap naar het afgeslankte ‘label-light’ heeft als consequentie gehad dat 47 procent van alle woningen in Nederland in een andere energielabelklasse valt dan die ze op basis van de oude methode zouden krijgen, zo staat in het rapport te lezen. Deze verwatering werd de Tweede Kamer niet expliciet duidelijk gemaakt, zodat toch gekozen werd voor de methodiek zoals deze nu geldt.

Maar er is nog een systeemfout waar het rapport van de Rekenkamer op wijst en dat is de vrijstelling van bewijslast. In de huidige methodiek is het afhankelijk van het type woning mogelijk bepaalde maatregelen als uitgevoerd aan te nemen, zonder dat daarvoor bewijs nodig is. Dat kan zolang het om niet meer dan één labelklasse verschil gaat. De Rekenkamer zegt nu dat dit effect nog bovenop het effect komt, dat onstond door het vervangen van de 150 door 10 toetspunten.

Nul effect

Een gebrekkige methodiek kan bij een systeem in ontwikkeling nog acceptabel zijn, zolang het tot positieve uitkomsten leidt. Doel van het energielabel is, volgens de Europese richtlijnen (de Energy Performance of Buildings Directive) woningeigenaren te stimuleren tot het treffen van maatregelen ter bevordering van de energieprestatie. Kortweg: woningen moeten energiezuiniger worden.

Het onderzoek van de Rekenkamer toont aan dat hoewel het energieverbruik in woningen daalt, het aantal energiebesparende maatregelen aan woningen niet toeneemt. Ook blijkt dat voor de meerderheid van huizenkopers het energielabel niet van invloed zal zijn op hun keuze voor een andere woning. Zelfs woningeigenaren die voornemens zijn maatregelen te treffen voor energiebesparing, zouden in meerderheid dat ook doen als het energielabel er niet geweest was.

De Rekenkamer is ook de bevindingen van TIAS Vastgoedlab niet vergeten, die onder leiding van Dick Brounen de ontwikkeling van het energielabel volgen. Al meerdere kwartalen op rij presenteren zij de meerwaarde van het energielabel als het gaat om woningwaarde en verkoopsnelheid. Maar de Rekenkamer twijfelt aan de vergelijkbaarheid van woningen.

EnergieOverheid.nl schreef al eerder over deze uitkomsten: een woning met droge kruipruimte, vers geschilderde kozijnen rond nieuwe dubbele beglazing, de HR-107 ketel van jonge datum en de inbouwkeuken met A+++ apparatuur is intrinsiek nu eenmaal meer waard dan een vergelijkbare woning zonder deze energie efficiënte extra’s. Met het label heeft het niets te maken: het is precies andersom.

Pappen en nathouden

In de rapportage over dit aanvullend onderzoek van de Rekenkamer is een reactie van de minister opgenomen. De aanbeveling om de betrouwbaarheid van het label te verbeteren door meer dan tien toetspunten en door het aantal te bewijzen maatregelen te verhogen, legt de minister al naast zich neer "vanwege de hogere administratieve lasten en ontwikkelingskosten".

Wel zal hij het toezicht op de kwaliteit van de energielabels door ILT laten opstarten, hoewel we hierboven al beschreven dat met het toezicht niet de kern van het probleem verholpen wordt. Ook zal de minster vervolgonderzoek gaan doen naar de effecten van het energielabel. Eigenlijk ligt de bal nu bij het parlement. Of bij de Europese Commissie, die op termijn haar lopende onderzoek naar de Nederlandse labelmethodiek toch een keer zal afronden.