Sinds de zomer van 2011 brokkelt het vertrouwen in de financiële kracht van
individuele eurolanden en de euro als geheel steeds verder af. Lag het
probleem eerst bij de kleine broeders Griekenland, Portugal en Ierland.
Inmiddels is zelfs Duitsland niet meer immuun.
De kroniek van de eurocrisis is bovenal een verhaal van vertrouwen en
politieke wil: de wil, of het ontbreken daarvan, bij eurolanden met hoge
staatsschulden om echt te hervormen en te bezuinigen. En de wil bij de
sterkste eurolanden om zwakke broeders onvoorwaardelijk te steunen met
honderden miljarden aan garanties voor de financiering van de staatsschuld.
Rentespel
Tot nog toe voltrekt het spel zich als een dominobeweging, waarbij de rentes
die eurolanden moeten betalen voor de financiering van hun staatsschulden
telkens oplopen, gevolgd door (te) kleine politieke stapjes.
Italië, Griekenland en Spanje kregen in november nieuwe regeringen die
financiële discipline beloven. De vraag ligt open of Duitsland alsnog durft
te opteren voor een grootscheeps vangnet. Dat kan via een groter noodfonds
voor eurolanden die moeilijk op kapitaalmarkten kunnen lenen. Of het sneller
inzetbare alternatief: een beroep doen op de geldpers van de Europese
Centrale Bank (ECB) om onbeperkt staatsobligaties van zwakke eurolanden op
te kopen.
De tijd dringt. Stroomde het internationale geld eerst van zwakkere,
zuidelijke eurolanden, naar het Noorden. Inmiddels is zelfs Duits en
Nederlands staatspapier niet meer boven alle twijfel verheven.
De enige steen die nog overeind staat is nog de euro zelf. Zie de slideshow
van Z24: Eurodomino.
Lees ook op Z24.nl
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl