De Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) heeft vier zaken
onderzocht en kreeg daarnaast nog tien meldingen binnen. Volgens de SIOD
lijkt het erop dat dit slechts het topje van de ijsberg is.
Dit staat te lezen in het jaarverslag van de Sociale Inlichtingen en
Opsporingsdienst over 2006 dat staatssecretaris Aboutaleb van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.
De SIOD gaat hier in de toekomst dus zeker verder naar kijken, licht
een woordvoerder toe. Over aantallen rechercheurs of onderzoeken kan hij
geen mededelingen doen.
De SIOD was vorig jaar extra alert op uitbuiting. Dat komt doordat het artikel
in het wetboek van strafrecht over mensenhandel sinds 2005 is veranderd. In
dit artikel 273a (dat later werd vernummerd tot 273f) staat nu dat ook
uitbuiting in arbeid of diensten buiten de seksindustrie strafbaar is.
Hierdoor kan de SIOD vormen van ‘moderne slavernij’ beter aanpakken.
De sociale recherche stuitte zelf op vier zaken waarin volgens de dienst
sprake was van uitbuiting. In een van de gevallen ging het om een zaak
waarin de dienst 44 Bulgaarse vrouwen in een loods aantrof die bezig waren
met het knippen van hennep.
De werkgever had de vrouwen opgepikt bij een benzinestation en
vervoerde ze met velen tegelijk in kleine vrachtwagen naar een voor hen
onbekende plek. Daar aangekomen ging de deur achter ze op slot en ze moesten
mobiele telefoons inleveren of uitzetten. De arbeidsomstandigheden waren
slecht. Ze deden hun werk 's avonds of 's nachts en zaten daarbij op houten
kratten. De loods stonk en vele vrouwen gaven aan misselijk te zijn geworden
van het werk.
Ze verdienden tussen de drie en vijf euro per uur, terwijl het minimumloon
303,90 per week is. Bij een werkweek van veertig uur komt dat neer op zo'n
7,60 per uur.
Volgens de SIOD ging het niet om incidentele uitbuiting. De vrouwen kenden
elkaar en hadden al vaker samengewerkt.
De rechtbank in Den Haag sprak de verdachten onlangs echter vrij van
uitbuiting, al zei de president dat dit op het randje van uitbuiting was.
Wel werd in de strafoplegging voor andere strafbare feiten rekening gehouden
met de slechte arbeidsomstandigheden. Er wordt hoger beroep ingesteld.
In de tweede zaak werd een Roemeense man tewerk gesteld door een
loonbedrijf zonder dat het bedrijf over een tewerkstellingsvergunning
beschikte. De man werkte zes dagen per week gemiddeld 11,5 uur per dag. Hij
verdiende hier honderd euro per maand mee, plus kost en inwoning. Dat is
niet veel.
De derde zaak gaat over een championkweker die verschillende Poolse vrouwen
had geworven via een uitzendbureau in Polen. De vrouwen maakten werkdagen
tot 22 uur per dag. Volgens de SIOD was de huisvestingsituatie van de
vrouwen dubieus. Er werd een afhankelijkheidsituatie gecreëerd door loon
achter te houden.
De laatste zaak betrof een tahoe- en tempéfabriek. Hier werden Indiaase
werknemers zes dagen in de week, twaalf uur per dag aan het werk gezet. Ze
verrichtten lichamelijk zwaar werk en sliepen zelfs tijdelijk in de fabriek
en werden mishandeld. Voor huisvesting en vervoer naar de fabriek waren ze
verder aangewezen op de werkgever. Als ze zouden weigeren te werken zou hun
familie in India in worden bedreigd, verkracht of vermoord. De werknemers
verdienden achthonderd euro per maand, maar over dit geld konden ze niet
vrij beschikken.
Het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel maakte de SIOD nog
attent op tien andere zaken. In zes van deze gevallen werd een
proces-verbaal opgemaakt en is de zaak overgedragen aan het Openbaar
Ministerie. Eind 2006 zaten nog vier andere meldingen in de pijplijn, zo
meldt het jaarverslag.
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl