“De overheid is soms slordig. Er wordt zo af en toe niet verder gekeken dan
vandaag en misschien nog morgen, maar dat is het dan wel. Dat vind ik erg
jammer, want er zijn onderwerpen waarvan ik vind dat die veel aandacht
verdienen.”

Daarmee sluit de SER-voorzitter zich aan bij de opmerkingen van Herman
Tjeenk-Willink. Die zei woensdag dat de Tweede Kamer zich te veel bezig
houdt met hypes, en belangrijke maatschappelijke vraagstukken laat liggen.

Eén van die belangrijke vraagstukken is volgens Alexander Rinnooy Kan het feit
dat bepaalde scholen hun leerlingen kunnen onttrekken aan de CITO-toets. Dat
moet niet meer mogen.

“Ik vind dat elk kind zo’n toets moet ondergaan. Het is voor de
beeldvorming, en ook voor de conclusies die je eraan verbindt, verwarrend
dat scholen de mogelijkheid hebben om leerlingen eraan te onttrekken. Het is
uiteindelijk ook in het belang van de leerlingen dat zij allemaal zo’n
meting krijgen.”

“Maar dan zou het mooi zijn als de CITO-toets niet alleen zou gaan om
cognitieve talenten, maar ook andere, maatschappelijk relevante talenten.
Bijvoorbeeld organisatorische, interactieve, culturele of sportieve
talenten.”

Rinnooy Kan had sowieso graag gezien dat het kabinet meer doet aan
onderwijs.

“In de eerste plaats meer geld. En dat er meer energie gestoken wordt in de
terreinen waarin het huidige onderwijssysteem tekort schiet. Eigenlijk zit
de hele kennisinvesterings-agenda vol met punten van aandacht, die alles met
kennis te maken hebben.”

“En op veel van die punten maak ik mij zorgen over de vraag of de vooruitgang
voldoende is om de ambitie van die agenda waar te maken. Die ambitie is
trouwens niet zó vreselijk hoog; het gaat erom dat we qua
kennisuitgavenniveau terugkomen waar we tien jaar geleden waren.”

Wel is hij erg te spreken over de initiële reactie van
onderwijsminister Ronald Plasterk op plannen van een andere commissie over
onder andere de verhogen van lerarensalarissen. Daarvoor is ongeveer 1
miljard euro per jaar nodig.

“Dat was nog eens wat anders. In plaats van een minister die zei dat hij eerst
nog een nachtje wilde slapen, of dat de aanbevelingen eerst nog een paar
weken bestudeerd moeten worden, zei Plasterk: ‘Dit gaan we uitvoeren.’ Ik
ben optimistisch.”

Op 1 mei komt Plasterk met zijn plan van aanpak, inclusief de
financiële onderbouwing.

De afgelopen jaren gaan er stemmen op van politici en opinion makers
die de rol van de SER, en andere overlegorganen, bagatelliseren. Er wordt te
veel overlegd en daaruit zouden dan zouteloze compromissen komen, in plaats
van stevig beleid. Rinnooy Kan is het niet met die kritiek eens.

“Het primaat ligt bij de politiek. Dat is al zo sinds de jaren ’50 van de
vorige eeuw; dat is nooit controversieel geweest. De politiek heeft daar
zélf wel eens aan getwijfeld.”

“Maar de SER heeft altijd haar plek gekend. En die plek is: een adviseur die
serieus genomen wil worden. Dat willen we, omdat we veel moeite steken in
het bij elkaar brengen van partijen voor wie dat lang niet altijd vanzelf
spreekt.”

“We vinden echt, en oprecht, dat dat maatschappelijk nuttig is.En
dat met het werk dat wij doen, een enorm draagvlak kan ontstaan voor
onderdelen van beleid.”

“Daarbij heeft de politiek nog steeds het laatste woord, en zo hoort dat ook.
Maar dan vind ik wel dat het in ieder geval passend zou zijn als je, als
politiek, uitlegt waaróm je doet wat je doet. En vooral te vermijden dat de
animo om die eensgezindheid op te zoeken, verdwijnt.”

Niettemin wordt de rol van de SER, en de typisch Nederlandse overlegeconomie,
de laatste tijd ondergewaardeerd in eigen land, vindt Rinnooy Kan.

“Nederlanders zijn verwend, als ik dat zo even mag zeggen. In die
zin dat we deze hele overlegcultuur en -traditie voor lief nemen. En dat
terwijl het internationaal uniek is, en onderwerp is van bewondering en
afgunst.”

“Tegelijkertijd denk ik dat men in het buitenland soms wel eens denkt dat het
poldermodel in twee weken in te voeren zou zijn. Wij weten dat zoiets als
onze overlegeconomie alleen maar lukt als je er langdurig aan werkt, goed
onderhoudt, en een vertrouwensbasis creëert waarmee je kunt werken.”

“En op die manier werkt het goed. Een goede 90 procent van de unanieme
adviezen die wij formuleren met de sociale partners wordt overgenomen door
het kabinet.”

“Natuurlijk zijn er ook wel eens adviezen die niet unaniem zijn, en dat haalt
dan meteen alle voorpagina’s. Onder het motto: het poldermodel staat aan de
rand van de afgrond.”

Verder gaat Rinnooy Kan ervan uit dat uit het voorjaarsoverleg geen
onverantwoord hoge looneisen zullen voortvloeien. Dit ondanks de jaren van
loonmatiging, de groeiende economie en de stijgende inflatie.

“Ik ga daar bij voorbaat al van uit. Het zou sowieso uitzonderlijk zijn als
die wel op tafel komen. Maar ik heb heel veel vertrouwen in de bereidheid
van werkgevers en werknemers om naar elkaar te luisteren.”

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl