De neergang van het Britse pond lijkt niet te stuiten. Deze week bereikte de
wisselkoers een nieuw dieptepunt ten opzichte van de euro. Minder dan 1,23
euro krijg je momenteel voor een pond.

Begin dit jaar was de munt nog 1,35 euro waard. En begin deze eeuw
koste een pond ruim 1,65 euro.

Ooit was het de onbetwiste wereldmunt, nu wil niemand er meer bij in de buurt
komen. “Niemand wil een vallend mes vangen”, vatte een Britse analist de
stemming op de valutamarkt samen. Er zijn weinig kopers, het pond kan nog
wel verder dalen.

De goedkope Britse munt weerspiegelt de beroerde economische vooruitzichten
van het Verenigd Koninkrijk. Geplaagd door crises op zowel de krediet- als
de huizenmarkt, gaat het land een bijzonder zware tijd tegemoet.

Minister van Financiën Alistair Darling liet afgelopen maandag de
moed helemaal zakken. Hij zei dat de vooruitzichten voor de Britse economie
in zestig jaar niet zo slecht zijn geweest. De economische problemen zullen
bovendien langer duren dan velen verwachten, wist de minister. Direct na
zijn uitspraak duikelde het pond nog verder omlaag.

De volgende dag probeerde Darling zijn blunder te herstellen en zei hij dat
hij optimistisch was over de economie. Om de stemming er in te krijgen
schrapte hij voor een jaar de overdrachtsbelasting op huizen, een grapje dat
de schatkist zo’n 600 miljoen pond kost. Maar het mocht niet meer baten.

Ook al omdat de Oeso hem intussen was bijgevallen. Van de landen van de G7 zal
volgens de Oeso alleen in Groot-Brittannië de economie in het derde en
vierde kwartaal krimpen. Geen wonder dat valutaspeculanten het pond mijden
als de pest.

Voor de Britten is de goedkope munt overigens een blessing in
disguise
. Het maakt Britse exportproducten goedkoper en legt zo een
bodem in de recessie. Binnenlandse vraag valt weg, maar de vraag vanuit het
buitenland trekt mogelijk aan.

Voor bedrijven die naar Groot-Brittannië exporteren verergert het goedkope
pond de problemen alleen maar. De recessie zorgde al voor dalende vraag naar
buitenlandse producten, en de lage koers maakt die producten nu ook nog
onbetaalbaar voor de gemiddelde Brit.

Dat gaat pijn doen op het Europese vastenland. Het Verenigd Koninkrijk
is al jaren de belangrijkste bestemming voor export uit eurogebied. Van
iedere euro die wordt verdiend met de uitvoer naar landen buiten het
eurogebied, komt ruim 15 cent bij de Britten vandaan.

In 2007 ging er voor 229 miljard euro aan goederen het kanaal over. Naar de VS
bedroeg de export dat jaar slechts 195 miljard euro. Een lage pond raakt
Europese bedrijven harder dan een lage dollar.

Nederlandse exporteurs zijn geen uitzondering. In 2007 bedroeg de
Nederlandse uitvoer naar het Verenigd Koninkrijk bij 32 miljard euro.Dat was
bijna twee keer zoveel als de uitvoer naar de VS. Alleen aan de Duitsers en
Belgen weten we nog meer producten te slijten.

Ook de Amsterdamse beurs lijdt mee. Het daar genoteerde Brits-Nederlandse
Logica behaalt 22 procent van zijn omzet in het Verenigd Koningrijk. Akzo
Nobel kocht de Britse verfmaker ICI en ziet zijn winst sindsdien eroderen
door het dalende pond.

Reed-Elsevier is voor 13 procent van de omzet afhankelijk van de Britse markt.
Alleen de Amerikaanse markt is voor de uitgever nog belangrijker. Voor
Unilever is de Britse markt de belangrijkste Europese markt.

Je hoort het de bestuursvoorzitters al zeggen, bij de publicatie van
tegenvallende derdekwartaalcijfers in november: “Aan ons lag het niet, het
is de schuld van het goedkope pond”.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl