Hoe kijken leraren in het voortgezet onderwijs aan tegen hun baan?
Driekwart van de docenten is trots op zijn beroep en vindt de voordelen
opwegen tegen de nadelen. Dat blijkt uit de publicatie ‘Gelukkig voor de
klas’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) die dinsdagmiddag 7 juli
is aangeboden aan staatssecretaris Marja van Bijsterveldt van Onderwijs.
Vooral de omgang met leerlingen ervaren docenten als aantrekkelijk. Meer dan
de helft vindt ook het kunnen overdragen van kennis een positief punt. Iets
meer dan de helft van de docenten zou zo weer leraar worden. Toch zegt
slechts 20 procent van de leraren zijn kinderen aan te raden ook voor de
klas te gaan staan.
Wat ervaren ze als negatief?
De werkdruk, maar ook de grote klassen en het functiewaarderingssysteem.
Hoe zit het daar ook al weer mee?
In 2002 is een nieuw functiewaarderingssysteem ingevoerd. De bedoeling was dat
het systeem meer mogelijkheden zou bieden om docenten te laten doorstomen
naar hogere functieniveaus. In de praktijk zijn echter niet meer, maar juist
minder leraren in het hoogste niveau terecht gekomen.
Hoeveel verdienen ze dan?
Er zijn drie functieniveaus, LB, LC en LD. Ten tijde van het SCP onderzoek
(waarvan de gegevens in 2007 zijn verzameld) zat 70 procent van de docenten
in schaal LB (toen tussen de 2251 en 3441 euro per maand, 16 procent in LC
(tussen de 2640 en 4015 euro per maand) en 14 procent in schaal LD (tussen
de 2273 en 4567 euro per maand).
Inmiddels is echter een begin gemaakt met het aanpakken van dit punt.
Hoe ervaren leraren in het voortgezet onderwijs de werkdruk?
De docenten is gevraagd wat zij zelf zouden willen veranderen om de
knelpunten in het onderwijs op te lossen. Bijna driekwart antwoordt hierop
dat ze de klassen zouden verkleinen (wat de werkdruk verlaagt) en twee derde
zegt sec dat ze de werkdruk voor leraren zouden verlagen. Veel docenten
ervaren de werkdruk dus als hoog.
Hoe is het gesteld met de kwaliteit van het onderwijs?
Leraren vinden de kwaliteit van het onderwijs op hun eigen school over het
algemeen beter dan die in de rest van Nederland. Maar beide krijgen een
voldoende.
Een meerderheid van de docenten vindt wel dat het van groot belang is dat de
lerarenopleidingen verbeterd worden, bijvoorbeeld door strengere
toelatingseisen te stellen.
Waren docenten vroeger beter opgeleid?
Onder docenten van 55 jaar en ouder heeft 40 procent een vakinhoudelijke
achtergrond. Zij volgden een universitaire opleiding of zijn leraar geworden
door middelbaar onderwijs aktes te halen. Kijk je naar de leraren van 35
jaar en jonger dan heeft nog maar 19 procent een universitaire opleiding
afgerond (de weg via de middelbare opleidingsaktes bestaat niet meer).
"Dit betekent", aldus het SCP, "dat oudere docenten met
overwegend vakinhoudelijk gerichte opleidingen, geleidelijk worden vervangen
door jongere leraren met een hbo-opleiding met meer pedagogische,
didactische en beroepsgerichte vaardigheden, maar met minder accent op
vakkennis."
Het aandeel van docenten met een eerstegraadsbevoegdheid - zij die de
bovenbouw van de havo en het vwo mogen lesgeven - is eveneens afgenomen.
Terwijl het aantal leerlingen in die klassen juist is toegenomen. Deze
mismatch wordt in de praktijk opgevangen door onbevoegde tweedegraads
leraren in te schakelen.
Net als uit ander onderzoek, blijkt uit deze studie dat nogal wat docenten ook
lessen geven waarvoor ze niet (volledig) bevoegd zijn. Eén op de vijf
leraren zegt dit te doen. Vrijwel alle docenten die dit doen vinden dat ze
hiervoor voldoende bekwaam zijn. Dit laatste is volgens het SCP "op
zijn minst opmerkelijk".
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl