Het duiden van het rendement van beleggingsfondsen is geen abc’tje. Deze factoren bepalen wat je rendement echt waard is.

Het bepalen van het rendement van beleggingsfondsen is niet zo eenvoudig als simpelweg kijken naar de koersstijging of -daling van de aandelen of fondsen waarin je belegt, stelt onderzoeksbureau Morningstar. Die vertellen maar een deel van het verhaal.

Jeffrey Schumacher van Morningstar benoemt drie componenten die het rendement bepalen. Het bovengenoemde koersrendement is de eerste. Als je een beleggingsfonds koopt voor 10 euro en de volgende dag is de koers 10,10 euro is je rendement (10 cent), gelijk aan 1 procent.

Niet het hele verhaal

Maar dat is niet het hele verhaal. Naast het koersrendement is er ook nog het dividendrendement (bij aandelen) en het couponrendement (bij obligaties).

Dividend is het deel van de winst dat een bedrijf aan de aandeelhouders uitkeert. Een coupon is een vaste rentevergoeding die beleggers in een obligatie krijgen.

Deze vorm van rendement staat los van het koersverloop, maar telt uiteraard wel mee in het resultaat voor de belegger. Dus als het koersrendement 1 procent is en het dividend- of couponrendement ook, is de opbrengst in totaal 2 procent.

Overigens kan de belegger er ook voor kiezen om het dividend of coupon opnieuw te beleggen in het fonds. Dan wordt het geld niet uitgekeerd aan de belegger, maar wordt het herbelegd binnen het fonds.

De derde component die Morningstar noemt, is het valuta-effect. Dit treedt in werking als een belegger in andere valuta belegt. Stel je belegt in aandelen die staan genoteerd in dollars, dan is de wisselkoers tussen de dollar en euro ook van belang.

Als de dollar minder waard wordt ten opzichte van de euro, gaat dit ten koste van het rendement van dollarbeleggingen in euro's en vice versa.

Absoluut of relatief rendement

Bovengenoemde drie factoren vormen het zogenoemde totaalrendement, maar ook dan ben je er nog niet. Dit is namelijk het absolute rendement, maar dat geeft volgens Morningstar een eenzijdig beeld.

De vraag is hoe goed dat rendement scoort ten opzichte van de benchmark, ofwel de vergelijkingsmaatstaf. Hoe goed is een rendement van bijvoorbeeld 10 procent ten opzichte van de rest van de markt?

Dan gaat het niet langer om absoluut rendement, maar om relatief rendement. Om dat goed te berekenen, moet de goede vergelijkingsmaatstaf genomen worden, stelt Morningstar.

Het absolute totaalrendement moet afgezet worden tegen de juiste prijsindex. Vergelijken met een index die alleen de koerswinst meet, is bijvoorbeeld geen goede benchmark. Als je het totaalrendement inclusief dividend neemt, moet je dat afzetten tegen een marktindex die hetzelfde doet.

De AEX Herbeleggingsindex

Dus, geeft Morningstar als voorbeeld, moeten de prestaties van een Nederlands beleggingsfonds niet vergeleken worden met de AEX-index, maar bijvoorbeeld met de AEX Herbeleggingsindex, waarin ontvangen dividenden herbelegd worden.

In het voorbeeld van Morningstar is het absolute rendement van het fonds 10 procent, maar de opbrengst van de AEX Herbeleggingsindex is 15 procent. Het absolute rendement lijkt dus hoog, maar het relatieve resultaat is 5 procent negatief: een underperformance.

Het verschil tussen het absolute en het relatieve rendement wordt 'alpha' genoemd. Als het positief is, is er sprake van een outperformance.

Kosten

Tot slot: bij bovengenoemde rendementsbegrippen moet je er ook rekening mee houden dat er kosten worden ingehouden als je daadwerkelijk belegt in beleggingsfondsen of een indexfonds.

Beleggingsfondsen rapporteren doorgaans het marktrendement na inhouding van jaarlijkse kosten. Dat wordt afgezet tegen het rendement van een marktindex.

Maar als je daadwerkelijk in zo'n marktindex belegt, moet je er rekening mee houden dat een indexfonds ook kosten maakt van doorgaans enkele tienden van een procent, waardoor een zogenoemd trackerfonds altijd iets lager zal uitkomen, dan het rendement van een index exclusief kosten.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl