Het prijsplafond voor energie dat per 1 januari 2023 van kracht wordt, blijkt minder simpel in elkaar te zitten dan in eerste instantie lijkt. In 2023 betaal je in principe maximaal 1,45 euro per kuub gas en 0,40 euro per kWh stroom, tot een jaarverbruik van 1.200 kuub gas en 2.900 kWh stroom. 

Als een huishouden met het energieverbruik boven de volumelimieten uitkomt, gaat de marktprijs van de energieleverancier gelden. Maar hoe wordt dat precies berekend?

Het moment waarop de jaarafrekening wordt vastgesteld is hierbij van groot belang. Dat verschilt per klant en hangt doorgaans samen met de datum waarop je bij een energieleverancier klant bent geworden.

Bij de volumegrenzen van het prijsplafond wordt niet gekeken naar het kalenderjaar 2023, waarbij aan het eind van het jaar de balans wordt opgemaakt. De vraag aan het eind van het jaar is dus niet: zit je per 31 december 2023 boven of onder de 1.200 kuub gas of 2.900 kWh stroom?

In plaats daarvan is een richtlijn opgesteld voor een gemiddeld verbruik van gas en stroom voor elke dag van het jaar, dat in 365 dagen optelt tot respectievelijk 1.200 kuub en 2.900 kWh.

Uit de documentatie van het ministerie van Economische Zaken blijkt dat het niet simpelweg gaat om een gemiddeld verbruik van bijvoorbeeld 3,29 kuub gas per dag (1.200 / 365 dagen). Er is een speciaal schema gemaakt dat rekening houdt met het historisch gemiddelde verbruik per dag van het jaar.

Prijsplafond energie: verbruik gas en stroom per dag bepaald

In de grafieken hieronder is te zien hoe dit de verbruiksrichtlijn voor het prijsplafond op dagbasis is bepaald voor respectievelijk gas en stroom.

De overheid gaat er komend jaar vanuit dat je bijvoorbeeld op 3 januari 7,5 kuub gas verbruikt en 10,8 kWh stroom. Maar voor 15 juli is de aanname dat je op die dag 0,5 kuub gas verbruikt en 5,3 kWh stroom. Hierbij is dus rekening gehouden met seizoenseffecten voor het energieverbruik.

Prijsplafond energie: datum jaarafrekening zorgt voor tweedeling

Belangrijk is nu het moment van de jaarafrekening bij je energieleverancier. Als de afrekening op 1 mei valt, wordt er gekeken naar de optelsom van de gestandaardiseerde dagen tot 1 mei. Voor stroom gaat het dan om 1.094 kWh en voor gas om 654 kuub.

Ligt je verbruik tot 1 mei voor stroom of gas boven deze niveaus, dan betaal je over het extra verbruik de marktprijs van je energieleverancier.

Vervolgens heb je vanaf 1 mei nog een 'restbudget' van 1.806 kWh stroom en 546 kuub gas voor de rest van het jaar. De teller gaat dan opnieuw lopen. Zit je tussen mei en eind december boven het niveau van de restbudgetten, dan betaal je over het extra verbruik weer de marktprijs.

De jaarafrekening is een harde scheiding: je kunt niet als je extra zuinig bent met het verbruik van gas en stroom in de periode vóór de jaarafrekening, een opgebouwde buffer meenemen voor de periode na de jaarafrekening.

Andersom: als je vóór de jaarafrekening moet bijbetalen op basis van de marktprijzen, dan kun je dat in de periode na de jaarafrekening niet compenseren door extra zuinig te zijn in het verbruik.

Het moment van de jaarafrekening zorgt dus in feite voor twee aparte niveaus van het streefverbruik van gas en stroom, die samen wel optellen tot respectievelijk 1.200 kuub gas en 2.900 kuub stroom. Maar als je jaarafrekening in november is dan is de verdeling van de twee budgetten totaal anders, dan als de jaarafrekening in mei is.

Om de zaken iets overzichtelijker te maken hebben we hieronder twee tabellen gemaakt waarin de volumebudgetten voor het prijsplafond voor gas en stroom per maand zijn weergegeven.

LEES OOK: Dit kun je verwachten van de energierekening in 2023: vaste kosten hakken erin