De norm van drie procent voor het begrotingstekort van eurolanden houdt de gemoederen in Den Haag en andere Europese regeringscentra volop bezig. De regel betekende uiteindelijk het einde van het kabinet Rutte.

In hoeverre moeten we het maximaal toegestane begrotingstekort van drie procent heilig verklaren? Voor het antwoord moeten we twintig jaar terug in de tijd toen de normen van het begrotingspact zijn vastgesteld.

Destijds, in 1992, werden bij de geboorte van de Europese Monetaire Unie (EMU) ook begrotingsafspraken gemaakt die later zouden leiden tot het eerste stabiliteits- en groeipact in 1997. Dit pact is weer verder aangescherpt in het Europese begrotingspact van december vorig jaar.

In het verdrag van Maastricht bepaalden de eurolanden dat ze de staatsschuld tot maximaal 60 procent van hun bruto binnenlands product (bbp) wilden laten oplopen. Waarom? Omdat dit destijds de gemiddelde omvang van de staatsschuld was in de eurolanden.

Begrotingstekort

Dan naar de drie procentnorm ten aanzien van het begrotingstekort. Dit is een iets ingewikkelder verhaal. Het idee was om de staatsschuld niet verder op te laten lopen als percentage van het bbp. Om dit in de toekomst te bewerkstelligen, moest je dus aannames doen over de ontwikkeling van de economische groei.

De eurolanden dachten dat de economie (nominaal, dus niet gecorrigeerd voor de inflatie) met vijf procent per jaar zou groeien. Om dan op een staatsschuld van zestig procent te blijven, mag je een maximaal begrotingstekort van 3 procent hebben. Vijf procent van zestig is immers drie. Anders gezegd: begrotingstekort = economische groei x staatsschuldquote.

Situatie is veranderd

De afgelopen twintig jaar is er heel wat veranderd. De gemiddelde staatsschuld van alle eurolanden is al lang geen 60 procent van het bbp meer. Volgens bedroeg de gemiddelde staatsschuld van de eurolanden eind 2011 87,2 procent.

Bovendien we kunnen alleen nog maar dromen van een nominale economische groei van vijf procent. Volgend jaar komen we in Nederland volgens het CPB uit op een nominale groei van 2,75 procent (1,5 procent inflatie plus 1,25 procent reële groei). Wil je dan een stabiele staatsschuld van 60 procent van je bbp hebben, dan mag je maar een begrotingstekort van 1,65 procent hebben.

Tolereer je daarentegen een schuld van 87 procent van het bbp, dan mag het begrotingstekort oplopen tot 2,4 procent. Zakt de economische groei nog verder terug, dan zou het toegestane tekort nog verder dalen. Maar goed, het punt van dit gegoochel met cijfers is om te illustreren dat je ze kunt aanwenden om tot verschillende normen te komen.

Economische onzin

Geen wonder dat er bij de totstandkoming een heftige discussie plaatsvond onder economen over deze normen. Willekeurige of zelfs klinkklare economische onzin en een vorm van fiscale voodoo was de ongezouten mening van econoom Willem Buiter al in 1992.

Ook andere economen zoals Lex Hoogduin en Sylvester Eijffinger geven toe dat de normen van het pact vrij arbitrair tot stand zijn gekomen en dat een empirische onderbouwing ontbreekt.

Toch handhaven

Moeten we die veelbesproken drie procent-grens dan maar naast ons neerleggen en ongehoorzaam zijn aan het “Brusselse dictaat”? Nee. Er zijn een aantal argumenten om ons toch te houden aan deze, in zekere zin economisch onzinnige normen.

In de eerste plaats omdat we onszelf aan de drieprocentsregel vastgeketend hebben. Nederland wilde deze normen zelf en gold als één van de hardliners in de handhaving ervan. Als we niet aan de begrotingsregels voldoen, kunnen we enige coulance uit Brussel op onze buik schrijven en mogen we een boete wegens overschreiding tegemoet zien.

Wie verder kijkt dan de arbritraire getallen en politiek, begrijpt dat deze begrotingsregels economische stabiliteit in de eurozone moeten waarborgen. Wat de norm dan precies is, maakt niet zo veel uit. Dat er een norm is waar iedereen zich aan houdt, is belangrijker. Hoe economisch onzinnig ook.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl