Nederland is zeker niet het enige land in het eurogebied waar de huizenprijzen flink stijgen.

Eurostat, het statistiekbureau van de Europese Unie, heeft een lijstje gemaakt met de stijgingen in het eerste kwartaal van de gemiddelde woningprijzen in elk lidstaat.

Het zal je niet ontgaan zijn dat Nederland goed scoort. Er staan echter ook landen in de bovenklasse waarbij toch een zekere vorm van voorzichtigheid geboden mag worden.

De gemiddelde huizenprijs in Portugal steeg in het eerste kwartaal van 2017 bijvoorbeeld 7,9 procent in vergelijking met een jaar eerder. In Spanje, het land dat tijdens de eurocrisis kampte met een ernstige vastgoedcrisis, werden residentiële stenen in een jaar tijd 5,3 procent meer waard. Ter vergelijking: Nederland plust in die periode 6 procent.

Huizen zijn een van de weinige dingen in de economie waarbij een grote groep juicht als het duurder wordt. Dat is in veel gevallen vreemd. Voor nieuwe toetreders op de markt wordt een huis immers een stukje minder betaalbaar. En bezitters die hun huis verkopen – al dan niet met overwaarde – zullen uiteindelijk ook weer voor een hogere prijs een nieuwe moeten aanschaffen. Die schieten er ook weinig mee op.

Aan de ene kant is een stijging van de huizenprijzen een teken dat het goed gaat met de economie. De gemiddelde stijging, zoals op de grafiek te zien, schiet echter de economische groei en inflatie ver voorbij in de meeste landen. Met andere woorden, wonen wordt gewoon duurder. De vraag is of Europese burgers blij moeten zijn met deze cijfers.