China wordt dit jaar waarschijnlijk al de grootste economie ter wereld, als je rekening houdt met koopkrachtverschillen. Maar de ongelijkheid is ook extreem.

Tot in de negentiende eeuw was China eeuwenlang de grootste economie ter wereld.  Maar in de twintigste eeuw werd het land overvleugeld door westerse mogendheden die de vruchten plukten van de industriële revolutie.

De markthervormingen die sinds de jaren 1980 werden ingezet onder wijlen Deng Xiaoping, hebben China de afgelopen drie decennia ingrijpend veranderd. Het staatsgeleide kapitalisme heeft van China de ‘werkplaats van de wereld’ gemaakt, met een reusachttige toename van de welvaart.

Volgens veel Chinezen is de terugkeer naar een situatie waarin China zich de grootste economie ter wereld mag noemen, niet meer dan een herstel van de ‘normale’ historische verhoudingen.

China weer de grootste

De omvang van een economie kun je op verschillende manieren meten. Eén van de vragen is hoe je omgaat met plaatselijke verschillen in koopkracht. Vergelijk je economieën door actuele wisselkoersen om te rekenen, of houd je rekening met hoe duur dagelijkse producten voor inwoners van landen zijn?

Op basis van de laatstgenoemde methode van de koopkrachtpariteit wordt China al dit jaar weer de grootste economie ter wereld. Dat signaleerde weekblad The Economist woensdag, naar aanleiding van de publicatie van nieuwe data over koopkrachtverschillen van de Verenigde Naties. Pas je die toe op de groeiprognoses van diverse economieën, dan streeft China de Verenigde Staten dit jaar voorbij als grootste economie ter wereld. Dat is vijf jaar eerder dan bijvoorbeeld het Internationaal Monetair Fonds eerder had ingeschat.

Groot, niet heel rijk en erg ongelijk

Groot wil overigens niet per se zeggen rijk. De Chinese welvaart moet immers verdeeld worden over bijna 1,4 miljard mensen. Zo ligt het inkomen per hoofd van de bevolking, op basis van koopkrachtgelijkheid - op ongeveer 8.000 dollar, tegen ruim 45.000 dollar in de Verenigde Staten.

En groot wil ook niet zeggen gelijk. Uit een nieuwe studie van de Amerikaanse universiteit van Michigan naar ongelijkheid in China, blijkt dat die inmiddels duidelijk groter is dan in de VS.

Een veel gebruikte maatstaf voor inkomensongelijkheid is de Gini-coëfficiënt. Als al het inkomen in een maatschappij helemaal gelijk is verdeeld,  komt dit getal uit op nul. Als één persoon al het inkomen in een land verdient, is de Gini-coëfficiënt één.

De VS heeft een Gini-cijfer van 0,45 en in China is dit gestegen van 0,3 in 1980 naar 0,55 in 2010, volgens de schatting van socioloog Yu Xie. Een waarde boven de 0,5 wordt doorgaans gezien als een extreme mate van ongelijkheid.

Het officiële Gini-cijfer van China lag in 2013 op 0,47, maar onderzoeker Xie stelt dat "overheidsstatistieken geen betrouwbare bron zijn voor inkomensongelijkheid in China, zowel om praktische als politieke redenen".

Sociale onrust

De groeiende ongelijkheid in China is een politiek risico voor de in naam nog altijd communistische regering. Die heeft zijn legitimiteit de afgelopen decennia gestoeld op het bieden van welvaartsgroei. Sociale onrust als gevolg van toenemende ongelijkheid is daarbij een potentiële bedreiging van de positie van de communistische partij.

De nieuwe leider, Xi Jinping, bezint zich voorlopig vooral op het omgooien van het Chinese groeimodel. Van turbogroei gebaseerd op export, lage lonen en forse overheidsinvesteringen in infrastructuur, naar groei die sterker is gebaseerd op binnenlandse consumptie en een grotere rol voor het private midden- en kleinbedrijf.

Lees ook

Groei China tandje lager: probleem of juist goed teken?

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl